Tags
Toen God de aarde schiep en aan de mens al het moois liet zien wat hij had bedacht, vroeg de mens hem: ‘Wat voor zin heeft dat?
Waarop God antwoordde: Zin, moet dat dan?’
De mens: ‘Jazeker.’
Waarna God zei: ‘Mooi, dan mag jij dat gaan uitzoeken.’
Deze anekdote tref ik aan in een boek van Fokke Obbema. Deze journalist en schrijver kreeg op 55-jarige leeftijd een hartstilstand in zijn slaap en werd op het nippertje gered. Na deze ingrijpende gebeurtenis liet de vraag ‘Wat is de zin van het leven?’ hem niet meer los. Hij voerde een veertigtal gesprekken met een diverse groep mensen. Zijn boek De zin van het leven. Gesprekken over de essentie van ons bestaan is er de weerslag van. Vanop het rek ‘Nieuwe aanwinsten’ in de bibliotheek riep het boek: ‘Neem me mee!’ en ik heb me mijn gehoorzaamheid niet beklaagd.
Voeding voor voortschrijdend inzicht leveren mij die gesprekken. Ik weet dat sommige mensen een hekel hebben aan het begrip ‘voortschrijdend inzicht’, er geen begrip kunnen voor opbrengen. Dat ze het een vorm van gemakzucht en kontdraaierij vinden. Ik hou van dit denkbeeld, dat mij toestemming geeft om andere versies van mezelf te ontdekken en steeds duidelijker zicht te krijgen op hoe ik in de wereld sta. Of zoals kunstenaar Job Koelewijn het in het boek verwoordt: ‘Aan grote denkers kan ik mijn geest slijpen. Een mens moet zijn eigen stompzinnigheid niet als norm nemen’.
Wat de visies in dit boek me nog maar eens vertellen: we kunnen geen uitspraken doen over dé zin van hét leven. Ik kan hoogstens benoemen wat mijn leven zin en betekenis geeft. In mijn beste momenten ervaar ik het zo: het leven op zich heeft misschien geen zin – daar ben ik nog niet uit –, maar het zou zonde zijn het zo maar te vergooien of doelloos te laten voorbij gaan. Nu ik hier toch ben, kan ik mijn leven beter waardevol maken, zowel voor mezelf als voor mijn – ruime – omgeving. Schrijfster Bregje Hofstede uit het zo: ‘De betekenis die we weven, is een dun laagje ‘zin’ als een dampkring waarbinnen het leefbaar is’.
Bergbeklimmer Wilco van Rooijen verwondert zich.‘Wat ik vooral niet begrijp, is dat de meeste mensen geen dromen lijken te hebben. Dat is toch bizar. Als ik aan iemand vraag: ‘Waar droom je van?’, krijg ik meestal geen antwoord. Er moet toch iets zijn! Je droom kan van alles zijn. Het gaat niet om het doel, maar om de weg erheen. Maar dan moet je wel eerst een richting kiezen’. Spiritueel leraar en schrijver Jan Geurtz vertaalt deze droomvraag naar: ‘Wat maakt dat ik ’s morgens zin heb in mijn dag?’.
Op dit moment in mijn leven sta ik met enthousiasme op, meestal toch. Mijn dromen zijn gekoppeld aan de ontwikkeling en de inzet van wat ik meekreeg aan talenten. Ik geniet ervan om met wat ik aan bagage heb verworven mijn bijdrage te leveren aan een meer menselijke en verbonden wereld, nabij en ver. Ik volg advocaat Pieter Riemer, die stelt: ‘Ontwikkel je talenten. Excelleer op de vlakken waar je kwaliteiten liggen. Dan voel je je volkomen en heb je een geluksbeleving’.
Zijn uitspraak voert me terug naar de conclusie van een vorig wetenschaapje Een steen verlegd in een rivier op aarde, die een antwoord vormt op de vraag ‘Wat moet je over het leven weten voor je sterft?’. John Izzo legde die voor aan een groep mensen van divers pluimage tussen 60 en 105 jaar. ‘De gelukkigste mensen die ik sprak wisten dat hun leven belangrijk was geweest, dat ze een bijdrage hadden geleverd aan het doorgeven van een betere wereld aan de volgende generatie. In de loop van hun leven ontdekten ze dat verbondenheid met iets groters het ware voedsel van de menselijke ziel is. De ongelukkigsten hadden zich op zichzelf gericht, op het ontvangen van liefde, het verzamelen van dingen, status en roem.’
In de zeven inzichten ter besluit van zijn boek schrijft Fokke Obbema: ‘De gesprekken brachten me een berg wijsheid, geen eenduidige antwoorden. Geleidelijk tekenden zich twee hoofdcategorieën gesprekspartners af: mensen die uit zichzelf, en vaak vanaf hun jeugd, naar de essentie van het bestaan hadden gezocht; en mensen die in zulk zwaar weer terecht waren gekomen dat zij zich, net als ik, ertoe genoodzaakt hadden gezien.’
De confrontatie met de vergankelijkheid van het leven kan een gat slaan in het dunne laagje ‘zin’ van Bregje Hofstede. Een verlies, voor zichzelf of voor een nabije persoon, kan een steekvlam zijn voor het besef van onze eindigheid en voor de vraag: ‘Wat loop ik hier te doen?’. We houden er niet van om te reflecteren over de dood, onze dood, onze enige zekerheid in het leven. Toch kan oog in oog komen te staan met onze sterfelijkheid en dood ons dichter bij een antwoord brengen op de vraag ‘Moeder, waarom leven wij?’.
In zijn autobiografie Dicht bij het einde, terug naar het begin. Memoires van een psychiater schetst Irvin Yalom de verbinding tussen het besef van onze eindigheid en de mogelijkheid om dichter bij de betekenis van ons leven te komen. ‘Ik zie de dood als het verre onweer tijdens de picknick van het leven, maar ik geloof ook dat een serieuze confrontatie met onze sterfelijkheid onze hele levenswijze kan veranderen: het helpt ons bij het trivialiseren van trivialiteiten en spoort ons aan om ons leven in te richten dat we op het eind zo min mogelijk te betreuren hebben. (…) Het enige wat ons bij ons sterven kan troosten is de wetenschap dat we goed hebben geleefd.’
majo van ryckeghem
juli ‘22